Op 15 maart 2016 deed de Hoge Raad uitspraak in een zaak tegen een voormalig baliemedewerker c.q. leidinggevende van een coffeeshop die ervan werd verdacht deel te hebben genomen aan een criminele organisatie.[i] In deze zaak heeft de Hoge Raad geoordeeld dat de bewijsvoering van het Hof onvoldoende is om aan te kunnen nemen dat de verdachte deel zou hebben genomen aan een criminele organisatie.
De verdachten
De verdachte in deze zaak is een voormalig baliemedewerker c.q. leidinggevende van een coffeeshop in Utrecht. Zijn twee broers zijn ook werkzaam in de coffeeshop en tevens aangemerkt als verdachten. Broer X is beheerder en broer Y is beheerder alsook eigenaar van de coffeeshop. Daarnaast wordt Z als medeverdachte aangewezen, die wordt gezien als de afnemer van grote hoeveelheden softdrugs.
De tenlastelegging
Aan de verdachte wordt in deze zaak tenlastegelegd dat hij in of omstreeks de periode van 19 juli 2012 tot en met 27 november 2012 in een gedeelte van Nederland (en/of Marokko) heeft deelgenomen aan een criminele organisatie bestaande uit hemzelf, broer X, broer Y, medeverdachte Z, één of meer andere personen en de coffeeshop. Deze criminele organisatie zou opzettelijk grote hoeveelheden (>30 gram) hennep en/of hasjiesj hebben verkocht/afgeleverd/verstrekt/vervoerd of aanwezig hebben gehad.
Het bewijs
De bewijsvoering, dat door het Openbaar Ministerie naar voren is gebracht en is gebruikt door het Hof in zijn uitspraak, draait kortgezegd om het volgende:
- Verdachte stond als (voormalig) leidinggevende c.q. baliemedewerker van een coffeeshop te boek;
- Verdachte is de broer van Y die samen met zijn broers de spullen regelde;
- De neef van broer Y kwam wel eens langs in de coffeeshops voor de verdachte en de andere broers (waarschijnlijk voor de koop en verkoop van hennep of hasjiej);
- Op een GBA-adres van verdachte zijn hasjiesj, weed en vooraf gedraaide joints aangetroffen.
Het arrest van de Hoge Raad
De Hoge Raad overweegt dat uit de (wijze van) bewijsvoering niet kan volgen dat de verdachte behoorde tot een op de handel in hennep en hasjiesj gericht samenwerkingsverband en dat hij een aandeel heeft gehad in de handelingen die verband houden met het verwezenlijken van het doel van de organisatie. De Hoge Raad oordeelt daarom dat de bewezenverklaring van deelneming aan een criminele organisatie ‘niet naar de eis der wet met redenen omkleed’ is.
Ook A-G Hofstee schrijft in zijn conclusie dat uit de bewijsvoering weliswaar het beeld heeft kunnen ontstaan dat verdachte óók illegaal bezig is geweest, maar welk doen en laten van de verdachte nu precies in verband kan worden gebracht met een criminele organisatie, die kennelijk onder leiding stond van broer Y, valt uit de bewijsconstructie van het Hof niet af te leiden.
De Hoge Raad heeft om deze reden de uitspraak van het Hof vernietigd en terugverwezen naar het hetzelfde Hof om de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw te berechten en af te doen.
Implicaties van het arrest
Uit deze uitspraak volgt dat niet zonder meer kan worden aangenomen dat wanneer iemand bij een coffeeshop werkt, dit an sich genoeg bewijs is voor een bewezenverklaring van deelneming aan een criminele organisatie. Dit betekent dat de bewijsvoering van het OM en van het Hof meer omvattend moet zijn. In het bijzonder moet specifiek worden aangevoerd, en aangetoond, welke handelingen, of juist het nalaten van handelingen, van de verdachte in verband kunnen worden gebracht met deelname aan een criminele organisatie.
[i] HR 15 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:406.